Het gezinshuis 'werk' is eigenlijk geen werk, maar een manier van leven. Dit bestaat uit samenleven met elkaar, het opvoeden van de kinderen/jongeren en het creëren van dragende banden.
Opvoeden is een relationeel proces met een specifiek doel. Opvoeden omvat het aangaan en onderhouden van een relatie tussen opvoeders en kind/jongere, waarbij de opvoeders respect vragen (eisen) voor hun wensen, normen en waarden en respect tonen voor de zich ontwikkelende eigen wensen, normen en waarden van het kind/de jongere (Psychosociale therapie voor kind en gezin, Bouwkamp en Bouwkamp, 1995). Het doel van opvoeden is dat kinderen/jongeren zich ontwikkelen tot gezonde volwassenen, die hun persoonlijk leven positief vorm kunnen geven en tevens op een adequate manier burger zijn in onze samenleving. De kinderen/jongeren die in ons gezin worden opgenomen hebben vaak een verstoorde ontwikkeling. Daarin is veel extra nodig om dit doel te kunnen bereiken; daarbij komt dat wat nodig is in aansturing, verschilt per kind/jongere.
Dat betekent dat kinderen/jongeren met een verstoorde ontwikkeling door welke oorzaak dan ook, opvoeders nodig hebben die sensitief en responsief zijn. Dat vraagt om specifiek en professioneel opvoederschap. Deze opvoeders hebben ontwikkeld om aan te voelen (sensitief te zijn) wat kinderen met een verstoorde ontwikkeling nodig hebben (vaak zonder woorden) en kunnen daar ook een adequaat 'antwoord' op geven (responsief): woorden geven aan wat kinderen bedoelen en dit ook nakomen in het contact met hen. Als wij als opvoeders sensitief en responsief weten te reageren, zal het kind vertrouwen in ons krijgen en zich 'toevertrouwen'. Uiteraard betekent dit ook dat er grenzen gesteld worden aan gedrag; een kader geeft veiligheid. Als het kind zich veilig gaat voelen en zich toe vertrouwt, zal er ontwikkeling op gang komen.